'De georganiseerde beroepsgroep neemt zelf de leiding in het vormgeven van het beroep'
'Het manifest 'Red het onderwijs!' neemt alle aspecten van onderwijsbeleid in schouw, doet dat op veel onderdelen goed, daar waar juist een totaalbeeld ontbreekt.'
Naar aanleiding van deze publicatie heeft Jelmer Evers zijn gedachten op een rij gezet en schetst hij de contouren van een Delta/Herstelplanvoor het onderwijs. Temeer omdat dat uiteindelijk ook ontbrak in het manifest zelf. Hij miste een conclusie en daarmee de samenhang.
Ik ben het met de hoofdgedachte van de auteurs eens: om de crisis te keren – ja er is sprake van een crisis – is het noodzakelijk om naar zowel het bestel als naar de inhoud van het onderwijs te kijken. Maar zonder het eerste is elke poging om het herstel in te zetten gedoemd te mislukken. De leraar moet weer centraal komen te staan, en het systeem moet dienstbaar zijn aan het werk in de klas.
Publiek onderwijs, minder concurrentie, meer regie
Onderwijsbeleid is iets van de lange adem en er moet een breed politiek gedragen Deltaplan komen waar politieke partijen vanuit het hele politieke spectrum zich aan committeren. De overheid en het ministerie van onderwijs zal zich weer moeten heruitvinden, meer regie moeten nemen, duidelijke landelijke kaders moeten afspreken en daar ook op handhaven. Maar ze moet ook weer niet de fout maken om terug te vallen in top-down beleid en gedetailleerde outputsturing. Het publieke karakter van ons onderwijs moet worden hersteld en dat betekent dat bekostiging, zeggenschap en verantwoordelijkheden anders moeten worden ingericht, dat is een breuk met de radicale decentralisatie die 30 jaar geleden is ingezet. De overheid moet weer een governing state worden in plaats van een contracting state.
De bekostiging moet voorspelbaar en structureel zijn. Geen incidentele subsidies meer en de overheid doet ook geen greep meer in de kas door bijvoorbeeld de nullijn weer in te voeren. Tot slot moet de lumpsumbekostiging op de schop en ingekaderd worden. Geld en zeggenschap gaat naar de scholen, die er dan voor kiezen hoe ze middelen bovenschools willen inzetten (voor hrm, administratie, etc.).
Sociale dialoog en gelijkwaardigheid
We moeten ook niet doorslaan naar een top-down overheid die alles bepaalt. Ook dat is gedoemd te mislukken. Er moeten fundamentele knopen worden doorgehakt en er kan geen sprake meer zijn van vrijblijvendheid, maar tegelijkertijd moet er juist ook geluisterd worden naar leraren en docenten, en moeten deze zelf ook niet te pas en te onpas zich beroepen op misplaatste individuele autonomie.
Het nieuwe systeem wordt ingericht via de sociale dialoog, tripartite overleg tussen overheid, leraren/docenten (werknemers) en besturen (werkgevers) en pariteit (evenredige vertegenwoordiging) tussen werknemers en werkgevers in de overleggen.
De minister neemt weer plaats aan de cao-tafel, zorgt voor paritaire informatievoorziening: de ruimtebrief wordt openbaar en er komt een onafhankelijke ‘rekenkamer’ om scenario’s door te rekenen. De georganiseerde beroepsgroep praat en beslist zowel landelijk, regionaal als lokaal structureel mee als gelijkwaardige partner bij vorming van onderwijsbeleid.
Transparant en coherent stelsel.
Die overlegstructuur brengen we goed in kaart en leggen we ook goed vast (eventueel in wetgeving). In plaats van onduidelijke lenige netwerksturing en ad-hoc bestuursakkoorden is het voor iedereen in het onderwijs duidelijk waar overleg en inspraak plaatsvindt, hoe beslissingen worden genomen en waar die worden uitgevoerd. Over overleggen en beslissingen wordt ook regelmatig gecommuniceerd.
Daarmee voorkomen we de onoverzichtelijke chaos die het Nederlandse stelsel nu kenmerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de expertisepunten die recentelijk zijn opgericht. Die zijn allemaal op verschillende manieren ingericht, het beroep heeft geen inspraak en de expertisepunten hebben ook geen heldere positie in het systeem ten opzichte van andere organisaties als SLO, CvTE, Kennisnet en het NRO. Bij deze instituties is het ook onduidelijk hoe de beroepsgroep zich tot deze organisaties verhoudt, alleen bij SLO is er een (te beperkte) mate invloed van de beroepsgroep.
Grote programma’s als Ontwikkelkracht (met een nieuwe rol voor NRO), Basisvaardigheden en Onderwijsregio’s die samen een nieuwe educatieve infrastructuur lijken te vormen, worden nu los van elkaar ontwikkeld zonder duidelijke visie en we zien dat bijvoorbeeld in de onderwijsregio’s landelijke discussies over bevoegdheden en 'anders organiseren' over worden gedaan, of via deze omweg toch tot beleid worden gemaakt en er toch weer op grote schaal schadelijke onderwijsvernieuwingen worden ingezet.
Ook hier heeft de beroepsgroep geen duidelijke en formele positie en hebben we er ook de middelen niet voor. In een herstelplan zijn de lijnen duidelijk, wordt de wildgroei aan particuliere initiatieven ingeperkt, de invloed van de beroepsgroep geborgd en de beroepsgroep heeft ook de middelen om die invloed uit te oefenen.
Organisatie van werk, zeggenschap en handhaving
Om de werkdruk tegen te gaan, zeggenschap te versterken, concurrentie weg te nemen en bovenschoolse mobiliteit van leraren te versterken, komen er duidelijke landelijke kaders – deugdelijkheidseisen - voor de organisatie van het werk van leraren en docenten. We definiëren een maximum aantal lesuren, opslagfactor, we nemen heldere definities op, we voeren een maximum klassengrootte in, en een vorm van de advieslesurentabel wordt weer heringevoerd zodat het duidelijk is hoeveel leerlingen lesuren behoren te krijgen per vak of domein. Wie op vrijwillige basis meer wil lesgeven, of een grotere klas heeft, krijgt een hogere opslagfactor. Dat dwingt tot heldere keuzes. Eerst het primaire proces op orde, de ruimte die dan overblijft vormt het geheel van overige taken en daarmee moet je het als school doen. Als er dan landelijke wensen zijn voor nieuw onderwijsbeleid, dan komt daar een duidelijke en realistische structurele bekostiging bij.
Daarnaast komt er een transparant landelijk loongebouw waar opleiding en professionalisering loont. Beginnende leraren/ docenten zijn startbekwaam en volgen een driejarig inductietraject, vanuit de landelijke kaders van de beroepsstandaard. Vervolgens zijn leraren/ docenten vakbekwaam en zijn er opties om je te specialiseren tot expertleraar/ docent. Lerarenschalen - die aantrekkelijker zijn dan andere schalen - zijn er voor leraren die minimaal 60% van hun aanstelling voor de klas staan. De overheid staat garant voor de betaalbaarheid van de schalen (dat kan niet met de huidige lumpsumbekostiging). Gelijk loon voor gelijk werk.
Daarnaast worden de hiaten in de WMS en WVO/PO gedicht. Er vindt meer verplicht achterbanberaad plaats, de positie van de onderwijsvakvereniging (bonden en beroepsverenigingen gezamenlijk) wordt versterkt en het professioneel statuut komt daadwerkelijk in handen van het beroep, met een escalatiemogelijkheid naar de onderwijsgeschillencommissie.
Onbevoegde gegeven lessen worden landelijk in kaart gebracht en er wordt op gehandhaafd (met een verbeteropdracht) en de Onderwijsinspectie gaat het toezicht meer verleggen naar bevoegdheid, een professionele cultuur, professioneel statuut, professionalisering, sociale veiligheid, medezeggenschap en goed werkgeverschap. De inspectie moet veel minder gedetailleerd sturen op output, toetsen en leerlingvolgsystemen. Dat betekent niet dat bijvoorbeeld het examen ter discussie staat. Dat is van groot belang voor de kwaliteit van het onderwijs en het civiel effect. Dit is dan ook nadrukkelijk geen pleidooi voor vrijblijvendheid, integendeel. Maar als we het hebben over administratielast, werkdruk moeten we ook vaststellen dat we in Nederland zijn doorgeslagen in de gedetailleerdheid van de inspectiekaders. Daarmee dringen we de werkdruk en administratielast van besturen, schoolleiders en leraren fors terug.
Dat levert een platte aantrekkelijke werkplek op, landelijke kaders dringen de concurrentie daadwerkelijk terug, met focus op de kernopdracht van scholen: goed lesgeven en niet op allerlei randverschijnselen. Het creëert meer ruimte voor professionalisering en onderwijsontwikkeling binnen en buiten de school. Het is ook geen lerarenzelfbestuur. De arbeidsrelatie blijft bestaan, met alle verplichtingen die dat wederzijds met zich meebrengt. Maar het is veel meer in balans met duidelijke en wettelijk vastgelegde professionele verantwoordelijkheden die nu afwezig zijn. Dat vraagt ook om nadere uitwerking van de positie van de beroepsgroep.
Regie vanuit Vakmanschap
Jacquelien Bulterman-Bos legt in haar boek Het Lerarentekort de vinger op de zere plek. De praktijk – het lesgeven zelf - is ondergeschikt gemaakt aan opleiden, onderzoek, adviseren, leidinggeven, besturen. Die hiërarchie doorbreken we. We organiseren het beroep net zoals bij artsen. Onderzoekers, opleiders, degenen die professionalisering verzorgen zijn ook praktiserend arts en uiteraard bevoegd (in hun specialisme). En moeten hun praktijkuren blijven maken om bevoegd te blijven. We eisen dat iedereen die werkt in het onderwijs (onderzoeker, opleider, schoolleiding, bestuurder) ook een lesbevoegdheid heeft. En een aanzienlijk deel van het niet-lesgevende werk in de educatieve infrastructuur (onderwijsontwikkeling, professionalisering curriculumontwikkeling, onderzoek ,etc.) moet verplicht worden vervuld door leraren die blijven lesgeven. Daarmee verhogen we de status van het beroep en creëren we in een klap een aansprekend en uitdagend carrièreperspectief. Dit kan de komende tien jaar verwezenlijkt worden via een ingroeimodel.
Standaarden
Dit valt of staat met het beroep zelf. Of we aanspreekbaar zijn op kwaliteit en de verantwoordelijkheid nemen die met meer zeggenschap en ruimte komt. Dat betekent dat we elkaar ook aanspreken en ons niet terugtrekken in ons klaslokaal en de deur dicht doen. Met meer verantwoordelijkheid komt ook meer horizontale verantwoording. De standaarden die we afspreken, kunnen dan ook niet vrijblijvend zijn.
In een situatie waar de scheidslijn tussen praktijk, opleiden en onderzoek steeds meer wegvalt zal de kwaliteit van die standaarden ook hoger worden omdat alle expertise vanzelfsprekend aanwezig is. De georganiseerde beroepsgroep neemt zelf de leiding in het vormgeven van het beroep. Zoals het vaststellen van het beroepsbeeld, de bekwaamheidseisen, bevoegdheden en andere professionele standaarden. Het beroepsbeeld is net afgerond en we zitten midden in de herijking van de bekwaamheidseisen en het beschrijven van een Basisnorm Passend Onderwijs. Deze losse onderdelen vormen al gezamenlijk een professionele standaard en kunnen in elkaar geschoven worden.
Hiermee hebben we ook een goede basis om carrièrepaden van de leraar vorm te geven, wat nauw samenhangt met functiewaardering en de cao en waar in het Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (NAPL) al een begin mee is gemaakt. Hierin kunnen we ook de progressie in het beroep vormgeven: van startbekwaam, tot vakbekwaam tot expert-leraar/ docent. Met als sluitstuk uiteindelijk een beroepscode en een beroepsregister. Voorwaarde is wel dat er op onbevoegd gegeven lessen hard wordt gehandhaafd.
Opleiden en professionaliseren
Ook bij de opleidingen moeten we af van de vrijblijvendheid en doorgeslagen autonomie. Dat vraagt om een landelijk curriculum voor de lerarenopleidingen. De beroepsstandaard vormt het uitgangspunt voor het landelijk curriculum. De lerarenopleidingen zullen samen met de beroepsgroep en scholen het curriculum verder moeten uitwerken. Vakkennis zal daarbij veel steviger verankerd moeten worden.
Het onoverzichtelijke stelsel van 384 routes moet worden teruggebracht en de ingezette flexibilisering via leeruitkomsten wordt voor de lerarenopleidingen stopgezet. Er wordt samenhang gecreëerd tussen de PABO’s en de eerstegraads en tweedegraads lerarenopleidingen. Er moet een landelijk loket komen waar alle geïnteresseerden leraren/ docenten - studenten en zij-instromers - zich kunnen aanmelden en er is een heldere route naar de lerarenopleiding in de regio (of Rijksacademies in de regio).
Voor nascholing moet er ook een kwaliteitsregister komen en met het wegvallen van het onderscheid tussen praktijk, opleiden en onderzoek in het beroep zelf, is het logisch dat de beroepsgroep zelf die professionalisering voor een groot deel zal verzorgen. Datzelfde geldt voor inductie, onderwijsontwikkeling en onderzoek dat voornamelijk in de regio moet plaatsvinden vanuit landelijke kaders.
Georganiseerde beroepsgroep
We zijn als beroepsgroep lang genoeg verdeeld geweest. Er is mede door de verzuiling en ook de verregaande decentralisatie een wirwar ontstaan van verenigingen. De overheid was daarnaast op zijn zachtst ook niet behulpzaam met de eenzijdige focus om alleen met werkgevers beleid te maken en bestuursakkoorden af te spreken en het hameren op splitsen van arbeidsvoorwaarden en beroepsinhoudelijke zaken. Zo'n zelfde splitsing zien ze voor zichzelf uiteraard niet. Maar uiteindelijk is het onszelf natuurlijk niet gelukt, de organisatiegraad onder Nederlandse leraren en docenten is bedroevend laag. Individuele leraren en docenten mogen ook in de spiegel kijken.
Daar moet verandering in komen. De medisch specialisten georganiseerd in de Federatie Medisch Specialisten, Landelijke Vereniging Artsen in Dienstverband (LAD, de vakbond) en het KNMG (een vereniging van verenigingen zoals de Onderwijscooperatie) bieden een mooi perspectief.
Ook onze zusterorganisaties in onder andere Noorwegen, Finland, Zweden, Schotland en Ierland laten zien dat het kan. De Zweden zijn – na elkaar meer dan 100 jaar te vuur en te zwaard te hebben bestreden - onlangs gefuseerd in een sterke lerarenvereniging die alle belangen van leraren behartigt. Ik was begin dit jaar op hun oprichtingscongres en ik hoop dat we hun voorbeeld kunnen navolgen. We kunnen we veel leren van onze zusterorganisaties in het buitenland en onze internationale federaties. De politiebonden (de NPB, ACP, ANPV en Equipe) werken ook toe naar één sterke vereniging. Zij hebben al de wens uitgesproken om te gaan fuseren om sterker te staan (inmiddels is de eerste fusie al een feit). Ze doen al aan gezamenlijke ledenwerving op de politiescholen, ze hebben een gezamenlijk opleidingsinstituut opgericht en hebben ook structureel beleidsoverleg en zitten ze al samen in het ‘huis van de veiligheid’.
De AOb, CNV, FvOv, PVVVO en BVMBO hebben bij de minister al aangegeven de handschoen op te pakken en daar zijn we met al onze verenigingen met elkaar over in gesprek.
Er zijn wat mij betreft een aantal uitgangspunten van belang bij de vormgeving:
- Eenheid van het beroep en verscheidenheid binnen een vereniging (met meerdere verenigingen en geledingen). Daarbij moet je denken aan vertegenwoordiging vanuit de vakverenigingen, maar ook vanuit een sectoraal algemeen deel en een algemeen deel die gezamenlijk de gehele beroepsgroep vormt. Zo worden alle belangen gewaarborgd en recht gedaan vanuit bestaande verenigingen, waaronder de AOb (zie wederom het FMS/LAD model)
- Geen onderscheid tussen onderwijsinhoud/ beroep en arbeidsvoorwaarden (net als bij medisch specialisten, rechters, journalisten en lerarenverenigingen in het buitenland en vele andere beroepen).
- Een democratische vereniging. Door en voor de leraar/ docent. We mogen de lessen van PO in Actie niet vergeten.
- Organiseren vanaf de werkvloer met een sterke regionale infrastructuur voor opleiden, inductie en professionaliseren.
- De middelen voor lidmaatschap worden net zoals bij medisch specialisten vastgelegd in de cao. Daarmee bouwt de beroepsgroep – net als bij artsen – een eigen infrastructuur op om alle bovenstaande punten te verwezenlijken. De medisch specialisten in loondienst (ca 70% van alle medisch specialisten) krijgen alle lidmaatschappen vergoed via de cao. (Ca €1200-1400. Zie grafiek)
- Voor alles wat ik in dit artikel verwoord, is een register een noodzakelijk sluitstuk. Die discussie kunnen we als beroepsgroep niet uit de weg gaan. Maar een voorwaarde hiervoor is dat er heel hard wordt gehandhaafd op bevoegdheid.
- Daarmee komt uiteindelijk ook een verplicht lidmaatschap in beeld, zie wederom de medisch specialisten.
Voor een herstelplan is een verenigde beroepsgroep ook noodzakelijk. Wat zou het mooi zijn dat leraren en docenten wanneer we over 10 jaar terugkijken, een eigen ‘huis van het onderwijs’ hebben, en zijn verenigd een Nederlandse Vereniging van Leraren en docenten.
Tot slot
We hebben een groot probleem en we kunnen het ons niet veroorloven om op deze weg door te gaan. Je hoeft het niet eens te zijn met het de samenstellers van het manifest Red het Onderwijs!, maar ze hebben groot gelijk dat het een veelomvattend plan moet worden waarin we breken met 30 jaar neoliberaal onderwijsbeleid, en elkaar ook aanspreken op onderwijskwaliteit. De lat moet over de hele linie omhoog en het beroep moet aantrekkelijker worden gemaakt. Ik hoop dat we nu wel gezamenlijk die handschoen oppakken. Ik loop nu al zo’n 14 jaar mee in beleidsdiscussies en de polder is taai, maar het is belangrijk genoeg.
De gesprekken over het Delta/Herstelplan zijn inmiddels gestart, en de hoofdlijnen zouden op korte termijn duidelijk moeten worden, in januari 2025 vindt de discussie over de herijking sturing al plaats in de Kamer. Er liggen op korte termijn al duidelijke keuzes voor op verschillende tafels, en iedereen kan dan laten zien dat het ze menens is en dat het niet alleen bij mooie woorden blijft. Ik ga in ieder geval mijn uiterste best doen.
Rest me alleen nog te zeggen dat we dit alleen in georganiseerd verband voor elkaar gaan krijgen en ons uitspreken als leraren en onderwijspersoneel. Een boek, manifest, tweet of opiniestuk is niet genoeg. Dat weet ik helaas uit eigen ervaring na de publicatie van Het Alternatief: weg met de afrekencultuur in het onderwijs en heel veel tweets, opiniestukken en nog meer boeken. Word dus lid van een vakorganisatie en bemoei je met beleid en de toekomst van ons onderwijs vanuit de bond, je eigen vereniging.